donderdag 12 april 2018

Soms



Soms

Mijn ouders zeiden altijd: je weet het maar nooit. Dat was zo’n lekkere dooddoener waar ik als tiener altijd ziedend om werd. Ze waren nooit blij wanneer ik thuiskwam met goede rapportcijfers, of boos wanneer ik slechte cijfers had. Toen ik mijn been brak bij het skaten, werd ik zonder boe of bah naar het ziekenhuis gebracht. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld was. Mijn eerste vriendin werd met een zwakke glimlach begroet. Alsof het niet echt uitmaakte. Alsof ze tijdelijk was. Mijn ouders zagen alles als tijdelijk. Zelfs toen ik eens uit pure frustratie de hele woonkamer aan gort sloeg. Mijn moeder kwam binnen en keek om zich heen. Haar blik. Iedere normale ouder zou ook door het lint gaan. Schelden. De politie bellen. Maar zij was aan het bedenken hoe ze de kamer opnieuw in zou richten. Zo godverdomme praktisch.


Ik ben niet gelovig opgevoed en voelde nooit de behoefte om mij te onderwerpen aan iemands boekje. Nee meneer. Natuurlijk, er is toeval in de wereld en de mysterie van het bestaan. Maar om daar meteen Gods hand in te zien, vind ik te kort door de bocht. Dat maakt geloven zo gemakkelijk. Er wordt je een raamwerk aangereikt: zo is het en niet anders. Alles moet hier in passen of het is het werk van de duivel.

Op mijn eenentwintigste kreeg ik een zwaar ongeluk. Mijn vriendin overleefde het niet. Zonder autogordels vloog ze door het raam en landde op het asfalt meters verder. Als bestuurder had ik meer botten gebroken dan ik ooit wist dat ik had. Er was een hert op de weg en ik probeerde het arme dier te sparen. Ik schampte het toch. De politie maakte het aan de kant van de weg af. Dat schot hoor ik soms nog, dan schrik ik wakker van een nachtmerrie en dan voel ik het nog nagalmen.

Ik kon nooit met mijn ouders praten over het ongeluk. Wilde het niet en vermeed ze voor jaren. Mijn jongere broertje probeerde in het begin nog wel eens het contact tussen ons leggen, maar ook hem begon ik te mijden. Hij was ook druk bezig met zijn sportcarrière en had denk ik uiteindelijk ook weinig zin in die sacherijnige broer die nog steeds niet helemaal de oude was. En dan bedoel ik niet de pinnen in mijn knie.

Achteraf voelde ik vooral veel teleurstelling. In mijzelf, als de Partij-van-de-Dieren-bestuurder die zijn vriendin uit de auto lanceerde om een stom beest te proberen redden. In mijn ouders, van wie ik gewoon wist dat ze zo fucking ongeïnteresseerd zouden reageren. Oh ja, je been is inderdaad raar opgevouwen. Dat kan gebeuren in een auto-ongeluk. Wil je een koekje? En in het leven zelf. Dat het noodlot mij zo’n naar ongeluk zou geven. En zulke ouders.

Sommige vrienden, voornamelijk van het werk met wie ik nog wel eens een biertje deed op vrijdag, zeiden tegen mij: accepteren of veranderen. En daarmee bedoelden ze dat ik er maar aan ten onder moest gaan, of niet. Wat je niet doodt, maakt je sterker. Om te overleven moest ik mij flexibeler opstellen. Meebuigen of breken. Net als mijn fucking been. Ik zou nu natuurlijk stoer kunnen vertellen hoe ik ze de kanker toewenste, mijn werk verliet en een alcoholische schrijver werd. Maar ik ben maar gewoon gaan luisteren. Want ze zeiden tenminste iets zinnigs waar ik wat mee kon. En ook al was ik het niet echt eens met dat Nietzcheaanse geleuter, ik ging er toch in mee. Ik deed de nodige therapie om weer goed te kunnen lopen. En ging het gevecht aan met mijn ongeluk, en mijn gevoelens naar Lieke, mijn toenmalige vriendin die het avontuur met Bambi niet overleefde. Daarvoor klopte ik aan bij Slachtofferhulp voor rouwbegeleiding. Want ik had helemaal niet om haar gerouwd, ontdekte ik. Alleen om mijzelf. En ja, je voelt je echt een grote lul als je daar pas na drie jaar achter komt. De ouders van Lieke heb ik nooit onder ogen durven zien. Maar de mijne uiteindelijk wel. Ik weet het nog haarscherp. Mijn ouders, voor hun huis. Ik omarm mijn moeder en snik zo hard dat ik naar adem hap. Mijn vader huilt dikke tranen. Hij omhelst ons beiden. Soms heb je het gewoon verkeerd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten